aanstrompelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·strom·pe·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanstrompelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanstrompelen
strompelde aan
aangestrompeld
zwak -d volledig
  1. langzaam en moeizaam lopend naderen omdat de lopende persoon gebrekkig of vermoeid is
     De schietstoel van de F-5E en een stuk van de vleugel blijken dwars door het glas van de kas te zijn gekomen. „De schietstoel ligt bij ons in de tuin, de piloot kwam aanstrompelen.” Al vrij snel kwam de politie, zegt Vink. „Ik ben blij dat de piloot het overleefd heeft. (…)”[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 mei 2022 Weblink bron
    Raymond Boere & Chris Klomp
    “Piloot neergestorte jet komt neer in kas familie Vink” (10-01-2017), Tubantia