aangehuwd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ge·huwd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen aangehuwd
verbogen aangehuwde
partitief aangehuwds

Bijvoeglijk naamwoord

aangehuwd

  1. aangetrouwd; getrouwd met
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: aanhuwen…
verbogen vorm: aangehuwde

aangehuwd

  1. voltooid deelwoord van aanhuwen


Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be