Daciër

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  Daciër    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• Da·ci·er

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van Dacië met het achtervoegsel -er

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	Daciër	Daciërs
verkleinwoord	Daciërtje	Daciërtjes

Zelfstandig naamwoord

Daciër m

1. (geschiedenis) een inwoner van het voormalige rijk Dacië

Hyponiemen

Albocensi Anarti Ansamensi Apuli Apsinthici Biefi Bessi Borysteniti Britolagi Buri

Buridavensi Carpo-daci Caucoensi Ceiagisi Cobrizi Costoboci Cotensi Dantheleti Dimensi Dioni

Obulensi Oniensi Peucini Piarensi Piefigi Potulatensi Predavensi Racatai Ratacensi Saldensi

Sapuni Siensi Suci Tagri Trizi Tyragetae

Vertalingen

    1. een inwoner van het voormalige rijk Dacië   

Engels: Dacian (en)

Gangbaarheid

• Het woord 'Daciër' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.