COVID-19

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • COVID-19
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord COVID-19 -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de COVID-19v / m

  1. (medisch) besmettelijke ziekte veroorzaakt door het coronavirus SARS-CoV-2
     We weten steeds meer over het coronavirus SARS severe acute respiratory syndrome -CoV coronavirus -2 en COVID-19, de ziekte die het virus veroorzaakt.[1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 december 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Vragen en achtergronden COVID-19” (22-12-2020) op rivm.nl


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • (verkorting) van coro­navirus disease 2019 "door een coronavirus veroorzaakte ziekte, ontdekt in het jaar 2019", op 12 februari als naam vastgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie [1]

Eigennaam

COVID-19

  1. (medisch) COVID-19


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 december 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Naming the coronavirus disease (COVID-19) and the virus that causes it” op who.int