zeilboot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeil·boot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeilboot zeilboten
verkleinwoord zeilbootje zeilbootjes

Zelfstandig naamwoord

de zeilbootv / m

  1. (scheepvaart) een boot waarmee gezeild kan worden
     Weliswaar was het Afrikaanse geld de absolute voorwaarde voor baron Von Freital geweest, tot aan de bruiloftsdag van zijn dochter beschouwde hij zichzelf als haar eigenaar, met dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee hij zeilboten en kastelen bezat.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be