worp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • worp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord worp worpen
verkleinwoord worpje worpjes

Zelfstandig naamwoord

de worpm

  1. de handeling van het werpen van iets
    • Die worp met de dobbelstenen bracht hem de winst in het spel. 
     Ik keek aandachtig naar England terwijl hij in één worp zijn touw over een hoge tak slingerde.[3]
  2. (dierkunde) aantal jonge zoogdieren die tegelijk uit een moeder geboren worden
    • De leeuwin had een worp van drie welpjes. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen