werkeloos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wer·ke·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen werkeloos werkelozer werkeloost
verbogen werkeloze werkelozere werkelooste
partitief werkeloos werkelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

werkeloos

  1. niets doend, niets verrichtend, niet werkend
  2. (informeel) zonder baan
Synoniemen
Antoniemen
Typische woordcombinaties
  • [1] werkeloos toezien
    niet willen of kunnen ingrijpen bij een ongewenste ontwikkeling
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen