verwikken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·wik·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

verwikken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwikken
verwikte
verwikt
zwak -t volledig
  1. in beweging brengen
     In 't eind volstreden. . . Daar lag kuisch en wijd Een sneeuwlandschap, in niet meer te verwikken Zielsrust zijn ziel verwant, hem aan te blikken, Voltooid in eendere verstorvenheid.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “De meester der meervoudigheid; SIMON VESTDIJK WAS TE WEINIG KUNSTENAAR” (16 oktober 1998), de Volkskrant
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be