versleutelen
Uiterlijk
- ver·sleu·te·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
versleutelen |
versleutelde |
versleuteld |
zwak -d | volledig |
versleutelen overgankelijk
- (cryptografie) direct overgebrachte informatie door gebaar, schrift of spraak, dan wel overgebracht via een telecommunicatiekanaal, zodanig bewerken dat deze alleen begrijpelijk is als men de beschikking heeft over de toegepaste code
- Het dataverkeer over dit kanaal moet altijd worden versleuteld.
- ▸ Niet alle fotoapparatuur heeft nu ingebouwde encryptie om bestanden onbruikbaar te maken bij verlies, terwijl steeds meer gegevens op mobiele apparaten en pc's wel versleuteld worden opgeslagen. Ook communicatieprogramma's als WhatsApp maken er standaard gebruik van.[1]
1. coderen
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord versleutelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Fotojournalisten willen versleuteling ter bescherming” (15-12-2016), NOS
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel ver- in het Nederlands
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Cryptografie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal