pincode

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pin·co·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pincode pincodes
verkleinwoord pincodetje pincodetjes

Zelfstandig naamwoord

de pincodem

  1. (financieel), (economie) de code die men moet intoetsen om met een betaalpas/pinpas ergens te kunnen betalen
  2. een code die men moet intoetsen om ergens toegang toe te krijgen
    • Bij het aanzetten van mijn telefoon moet ik een pincode ingeven. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

pincode

  1. (financieel)(economie) pincode; de code die men moet intoetsen om met een betaalpas/pinpas ergens te kunnen betalen


Veluws

Zelfstandig naamwoord

pincode

  1. (financieel)(economie) pincode; de code die men moet intoetsen om met een betaalpas/pinpas ergens te kunnen betalen