uitstaan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·staan
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitstaan
stond uit
uitgestaan
klasse 6 volledig

Werkwoord

uitstaan

  1. absoluut nog niet geïnd of ingevorderd
    • Dat bedrag stond nog uit, maar het is nu binnen. 
  2. absoluut iemand/iets niet kunnen ~: een grote hekel aan iemand/iets hebben
    • Ik kan haar echt niet uitstaan! 
    • Wat Albert ook niet kon uitstaan, was dat haar. Overal zwart haar, tot op zijn vingerkootjes, en plukjes die net onder zijn adamsappel uit zijn boord kwamen.[1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Lemaitre, Pierre
    Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 12
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be