uitblinker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·blin·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitblinker uitblinkers
verkleinwoord uitblinkertje uitblinkertjes

Zelfstandig naamwoord

de uitblinkerv

  1. (sport) (onderwijs) iemand of iets de heel erg goed is, iemand die beter is dan de rest
    • De uitblinker tijdens het zwemtournooi won alle wedstrijden. 
    • Hij was een uitblinker op school, hij was de enige cum laude zijn examen haalde. 
Synoniemen
  1. kanjer, topper, ster

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be