opknappen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·knap·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opknappen
knapte op
opgeknapt
zwak -t volledig

Werkwoord

opknappen

  1. ergatief een proces van verbetering ondergaan, gewoonlijk wat betreft de gezondheid
    • Na die behandeling is hij een stuk opgeknapt. 
  2. overgankelijk verbeteringen aanbrengen
    • Ze hebben het huis een stuk opgeknapt met die verbouwing. 
  3. voltooien, afmaken, doen
    • De rest zul je weer alleen moeten opknappen.' [1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 41
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be