malheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mal·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord malheid malheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de malheidv

  1. het op een gekke manier grappig zijn
    • De heer Van Vlaenderen speelt als een gewoon komiek, en overigens niet zonder fijnheid. Zijn stil spel bij de vertooning der tooneelspelers in het derde bedrijf heb ik kunnen waardeeren om de leuke malheid ervan. Maar.... hij speelde voor een schouwburgpubliek, in eene schouwburgzaal en niet in openlucht. [2] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen