koopsom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koop·som
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koopsom koopsommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de koopsomv / m

  1. (handel) de prijs waarvoor men iets koopt of het geld dat men krijgt bij de verkoop van een goed
    • Het Amerikaanse Time Warner heeft 200 miljoen euro betaald voor Eyeworks, het televisiebedrijf van Reinout Oerlemans. Het bedrag ging al langer rond, maar wordt nu bevestigd in documenten die Time Warner bij de Amerikaanse beurswaakhond indiende. Oerlemans zelf wilde na de overname niets kwijt over de koopsom. [2] 
    • In de Achterhoek is de gemiddelde huizenprijs nog altijd 7,5 procent lager dan in 2008, ondanks het aantrekken van de economie en de lage hypotheekrente. Meer dan 60 procent van de huizen die in 2008 werden aangekocht in deze krimpregio hebben nu een geschatte marktwaarde van tussen de 10 en 15 procent onder de originele koopsom.[3]  
  2. éénmalige betaling van een bedrag om een pensioenaanspraak mee te kopen in plaats van periodieke betaling van een pensioenpremie
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 28 februari 2014
  3. Volkskrant Marc van den Eerenbeemt 30 mei 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be