holder

Uit WikiWoordenboek

Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • hol·der
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 265

Werkwoord

holder

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van holde
Afgeleide begrippen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   holder     holderen     holdere     holderne  
genitief   holders     holderens     holderes     holdernes  

Zelfstandig naamwoord

holder, g

  1. (gereedschap) houder (voorwerp)
Afgeleide begrippen

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • hol·der
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 225

Werkwoord

holder

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van holde
Afgeleide begrippen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   holder     holderen     holdere     holderne  
genitief   holders     holderens     holderes     holdernes  

Zelfstandig naamwoord

holder, m

  1. (gereedschap) houder (voorwerp)
  2. houder (in samenstellingen van een persoon, bijv. boekhouder)
Afgeleide begrippen