herenboer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- he·ren·boer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘heer die uit liefhebberij het boerenbedrijf uitoefent’ voor het eerst aangetroffen in 1877 [1]
- samenstelling van heer en boer met het invoegsel -en- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | herenboer | herenboeren |
verkleinwoord | herenboertje | herenboertjes |
Zelfstandig naamwoord
de herenboer m
Gangbaarheid
- Het woord herenboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "herenboer" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "herenboer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ herenboer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Invoegsel -en- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Landbouw in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 88 %
- Prevalentie Vlaanderen 81 %