funk

1. uit rhythm-and-blues ontwikkelde dansmuziek
(Kevin MacLeod, Fork and Spoon)

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  funk    (hulp, bestand)
• IPA: /fʏŋk/

Woordafbreking

• funk

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘soort van popmuziek’ voor het eerst aangetroffen in 1982
• van Engels funk

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	funk	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de funk m

1. (muziek) uit rhythm-and-blues ontwikkelde dansmuziek, gekenmerkt door staccato samenspel tussen percussie, baslijnen, slaggitaren en blaasinstrumenten en het benadrukken van de eerste noot van de maat door de ritmesectie

   • Daar kwam hij in aanraking met zwarte jongens die net als hij gek op muziek waren. Veel verschillende soorten muziek stonden voor hem naast elkaar: funk, soul, jazz, rock, pop, klassieke muziek, blues en calypso, die hij thuis hoorde, en Surinaamse en Zuid-Amerikaanse muziek die zijn ooms in Suriname speelden. 

Hyperoniemen

• popmuziek
• rhythm-and-blues

Afgeleide begrippen

   

funkband funkbas funkbassist funkduo funken funkgitarist funkgroep funkmuziek funkmuzikant funknummer funkrage funkpop funkrock funksaxofonist funktrio funkvocalist funky funkzanger funkzangeres

Hyponiemen

   

afrofunk bailefunk etnofunk favelafunk garagefunk jazzfunk nederfunk riofunk zigeunerfunk

Verwante begrippen

• soulmuziek

Werkwoord

vervoeging van
funken

funk

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van funken
   

   • Ik funk. 

2. gebiedende wijs van funken
   

   • Funk! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van funken
   

   • Funk je? 

Gangbaarheid

• Het woord funk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "funk" herkend door:

89 %	van de Nederlanders;
83 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Engels

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /fʌŋk/

Woordafbreking

• funk

Woordherkomst en -opbouw

• [1] via Normandisch 'funquer, funquier, fungier' "roken, stinken" van Latijn fumigare "roken"
• [2] onder jazzmuzikanten in de VS rond 1900 uit [1] gegroeide betekenis "iets lijfelijks, iets doorleefds"

enkelvoud	meervoud
funk	-

Zelfstandig naamwoord

funk

1. stank, sterke lichaamsgeur
2. (muziek) uit soul ontwikkelde dansmuziek, gekenmerkt door staccato samenspel tussen percussie, baslijnen, slaggitaren en blaasinstrumenten en het benadrukken van de eerste noot van de maat door de ritmesectie

Overerving en ontlening

• Nederlands: funk