financier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·nan·cier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord financier financiers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de financierm

  1. (persoon) iemand die geld ter beschikking stelt voor bepaalde activiteiten
  2. (beroep) iemand die verstand heeft van het beheersen van geldmiddelen en dat ook als beroep heeft
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
financieren

financier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van financieren
    • Ik financier. 
  2. gebiedende wijs van financieren
    • Financier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van financieren
    • Financier je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen