erfgoed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[3] tegen aan de muur van een cultureel erfgoed
Uitspraak
Woordafbreking
  • erf·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erfgoed erfgoederen
verkleinwoord erfgoedje erfgoedjes

Zelfstandig naamwoord

erfgoed [1] o

  1. bezit dat bij erfenis overgaat
  2. goed dat in het vooruitzicht is gesteld
  3. dat wat van vroegere generaties is overgebleven in de moderne tijd zoals bijvoorbeeld cultuur, ideeën en goederen
     Toen Juliana in 1948 koningin werd, werd Soestdijk de koninklijke residentie. Het verloor die titel toen prinses Beatrix in 1980 koningin werd. Juliana en Bernhard bleven tot hun dood in 2004 in het paleis wonen. Daarna stond het een aantal jaar leeg. In 2017 is het paleis door de staat verkocht aan de MeyerBergman Erfgoed Groep.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Plan voor restauratie Soestdijk gepresenteerd: 'Geen gemakkelijke klus'” (3/6/2020), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be