dwerg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[1] reus Albert en zijn dwerg
[2] dwerg op voorgevel
Uitspraak
Woordafbreking
  • dwerg
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onnatuurlijk klein mens’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
  • erfwoord Via Oudnederlands *dwerg van Germaans *dwergaz. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dwerg dwergen
verkleinwoord dwergje dwergjes

Zelfstandig naamwoord

de dwergm

  1. (mythologie) mensachtig wezen dat corpulent is, een baard heeft en een muts draagt, en erg kort van stuk is
    • "Sneeuwwitje en de zeven dwergen" is een beroemd sprookje. 
    • De dwerg stond snel weer op, keek Netelbrand nerveus aan en wees toen met een bevende vinger naar de muur achter hem.[3] 
  2. (figuurlijk) abnormaal klein persoon (bij verdere uitbreiding ook gezegd van dieren of dingen)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord dwerg dwerge

Zelfstandig naamwoord

dwerg

  1. dwerg