druiper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drui·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord druiper druipers
verkleinwoord druipertje druipertjes

Zelfstandig naamwoord

de druiperm

  1. (medisch) geslachtziekte veroorzaakt door de bacterie Neisseria gonorrhea
  2. (bouwkunde) gevelversiering, tevens bedoeld om regenwater snel af te voeren
  3. (bouwkunde) puntig uitlopende knop ter versiering op bijv. het kruispunt van twee gewelfribben
  4. (plantkunde) kroos [4], soort pruim
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be