bouwcoördinator

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·co·or·di·na·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwcoördinator bouwcoördinatoren
bouwcoördinators
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwcoördinatorm

  1. (bouwkunde) (beroep) iemand die de samenwerking tussen verschillende partijen die betrokken zijn bij de bouw van een bouwwerk regelt
     In 1977 verliet Van Empelen het cabaretgezelschap. Hij werd daarna directeur van het maritiem museum Prins Hendrik in Rotterdam. Later was hij bouwcoördinator bij de Hermitage in Amsterdam.[1]
     De 25-jarige Kristel van Dalsum is groepsleerkracht (groep 4) en (onder)bouwcoördinator op een school in Rotterdam. Zij heeft een klas van 16 kinderen, van wie de meerderheid extra aandacht nodig heeft vanwege leerachterstanden. Voor de NOS hield zij een weekdagboek bij over de administratieve rompslomp waar zij in haar dagelijkse werk tegenaan loopt.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023 Weblink bron “Pieter van Empelen (Don Quishocking) overleden” (Maandag 4 september 2017, 11:54), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023 Weblink bron “'Natuurlijk zouden we allemaal minder regeltjes willen'” (Dinsdag 28 september 2010, 07:05), NOS