aanlangen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  aanlangen    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈanlɑŋə(n) / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• aan·lan·gen

Woordherkomst en -opbouw

• [1] van Middelnederlands aenlangen, op te vatten als samenstelling van  aan bw  en  langen ww 
• [2] (verkorting) van aanbelangen

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
aanlangen	langde aan	aangelangd
zwak -d	volledig

Werkwoord

aanlangen

1. ditransitief iemand iets overhandigen dat anders buiten zijn bereik was

   • ⧖ Een vriendlyk woord, eene teug Bier, het aanlangen van een kooltje Vuurs, om hunne Pyp aan te steeken, eene inschiklykheid voor de Armen, in het verligten der Tolpenningen, en andere geringe beleefdheden, maaken hen zoo erkentlyk, als ik ergens Menschen gevonden heb. 

2. overgankelijk (verouderd) betrekking hebben op, als onderwerp hebben

   • Gevraagd, wat aanlangt in 't zoo ernstig opgevat
     Voor 't Panpoëticon? 

Synoniemen

• [1] aangeven
• [1] aanreiken

Opmerkingen

• [1] In Nederland vanaf de 19e eeuw verdrongen door de synoniemen.

Afgeleide begrippen

• [1] aanlanger, aanlangster

Gangbaarheid

• Het woord 'aanlangen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.