Tschopp

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Tschopp
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord job (Duits: Job)
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Tschopp der Tschopp Tschopps die Tschopps
datief me Tschopp em Tschopp Tschopps de Tschopps
accusatief en Tschopp der Tschopp Tschopps die Tschopps

Zelfstandig naamwoord

Tschopp, m

  1. arbeid, baan, job
    «Noch em aerschde Welt Grieg, Soldaate vun Australia sin heemkumme un sin zerick zu ihre alde Tschopps as Bauern gange.»
    Na de Eerste Wereldoorlog kwamen de soldaten uit Australië thuis en gingen terug naar hun oude baan als boeren.
Synoniemen
Opmerkingen