arbeid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·beid
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘inspanning’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • uit het Middelnederlands [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de arbeidm

  1. (natuurkunde) energie die door een krachtbron geleverd wordt bij verplaatsing van een voorwerp
    • Arbeid is kracht x weg 
  2. (economie) de primaire productiefactor
    • De bewindsman zei toen te vrezen dat in de toekomst voor veel mensen geen betaald werk meer is, omdat de meeste arbeid straks wellicht door robots of machines wordt verricht. [3] 
  3. verhandelen van objecten door menselijke bewegingen op een welbepaalde locatie
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Arbeid adelt
Met hard werken kun (je geld verdienen en) hogerop komen, maar de rijken doen dat niet
  • Na gedane arbeid is het goed rusten
na het werk doet het goed te kunnen uitrusten
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
arbeiden

arbeid

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van arbeiden
    • Ik arbeid. 
  2. gebiedende wijs van arbeiden
    • Arbeid! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van arbeiden
    • Arbeid je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·beid
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van de Nederduitse woorden arbeit / arbet (inspanning, moeite)
Naar frequentie 1016

Werkwoord

arbeid

  1. gebiedende wijs van arbeide
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   arbeid     arbeidet     arbeid     arbeida
arbeidene  
genitief   arbeids     arbeidets     arbeids     arbeidas
arbeidenes  

Zelfstandig naamwoord

arbeid, o

  1. arbeid, werk
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • arbeid som pågår
in bewerking
  • arbeide så svetten hagler
werken als een paard


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·beid
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van de Nederduitse woorden arbeit / arbet (inspanning, moeite)

Werkwoord

arbeid

  1. gebiedende wijs van arbeida

Werkwoord

arbeid

  1. gebiedende wijs van arbeide
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   arbeid     arbeidet     arbeid     arbeida  

Zelfstandig naamwoord

arbeid, o

  1. arbeid, werk
Afgeleide begrippen

Verwijzingen