Numismatik

Duits

Uitspraak

• IPA: /nʊmɪsˈmaːtɪk/

Woordafbreking

• Nu·mis·ma·tik

Woordherkomst en -opbouw

• Een ontlening uit het Franse woord numismatique dat van de Latijnse woorden numisma en nomisma in de zin van "munt" komt en hunnerzijds naar het Griekse νόμισμα (nómisma) "het wetmatige, het geldende, de munt; (woordelijk) het door gebruik en zede erkende" teruggaan.

Zelfstandig naamwoord

Numismatik v

1. (numismatiek) numismatiek

   «Das wichtigste Objekt der Numismatik ist die Münze.»

   Het belangrijkste object van de numismatiek is de munt.

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	die Numismatik	-
genitief	der Numismatik	-
datief	der Numismatik	-
accusatief	die Numismatik	-

Synoniemen

• Münzkunde

Afgeleide begrippen

• Numismatiker, Numismatikerin, numismatisch