zwad
Uiterlijk
- zwad
- In de betekenis van ‘snede koren of gras’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1165 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwad | zwaden |
verkleinwoord | - | - |
het zwad o
- (landbouw) (regel) gemaaid gras
- Dit is zwad dat voor het oogsten van graszaad gebruikt wordt.
- Het woord zwad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwad" herkend door:
8 % | van de Nederlanders; |
7 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "zwad" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be