zolderkamer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zol·der·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zolderkamer zolderkamers
verkleinwoord zolderkamertje zolderkamertjes

Zelfstandig naamwoord

zolderkamer v.m

  1. een kamer op zolder
    • In de winter is het koud op de onverwarmde zolderkamer. 
     Wanneer hij in zijn zolderkamer zat om de bouwtekeningen opnieuw door te nemen of wanneer een paal schuin was komen te zitten en moest worden aangepast, kon hij af en toe een pauze nemen, boven op het opgemaakte bed liggen en luisteren alsof het muziek van Beethoven of Brahms was.[1]
     Hij was vijfenzestig geworden, dan was het niet langer gepast. Dat nam niet weg dat het een observatie was die niet te vermijden viel, en wat hij bij zichzelf in zijn zolderkamer dacht kon niemand schaden of in verlegenheid brengen.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be