zoemer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoe·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoemer zoemers
verkleinwoord zoemertje zoemertjes

Zelfstandig naamwoord

de zoemerm

  1. een apparaatje dat een signaal afgeeft in de vorm van een zoemend geluid
    • Toen de zoemer ging was het examen afgelopen en leverden de leerlingen zuchtend hun werk in. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be