zijvak
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zij·vak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zij en vak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zijvak | zijvakken |
verkleinwoord | zijvakje | zijvakjes |
Zelfstandig naamwoord
het zijvak o
- ruimte om iets op te bergen naast het hoofdvak van een tas of jas
- Hij nam de trein naar Antwerpen. En daarna nog eens, en nog eens. Na een paar maanden vertelde hij zijn vriendin over zijn illegaliteit. Ze was geschokt maar beëindigde de relatie niet. Dus nam hij het weekend daarop weer de trein. En hij stopte de toen nog papieren kaartjes in een zijvak van zijn tas. Dat hij dat deed bleek een jaar later een godsgeschenk: hij had documentatie nodig om te laten zien dat het niet een schijnhuwelijk betrof. „De kaartjes waren belangrijk bewijs. Maar ook foto’s die we maakten, van bonnetjes, van museum- of bioscoopkaartjes. Bij de vreemdelingendienst willen ze van alle uitstapjes bewijs.” [1]
Gangbaarheid
- Het woord zijvak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zijvak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ NRC Sheila Kamerman 24 december 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be