zie dubbel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie dub·bel
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
dubbelzien

zie (…) dubbel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubbelzien
    • Ik zie dubbel. 
  2. gebiedende wijs van dubbelzien
    • Zie dubbel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubbelzien
    • Zie je dubbel? 

Gangbaarheid