zelfhuwelijk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zelf·hu·we·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zelf en huwelijk zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfhuwelijk | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het zelfhuwelijk o
- bewust alleenstaand blijven; bewust geen liefdesrelatie met een ander dan jezelf aangaan
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'zelfhuwelijk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.