zeg
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zeg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeg | - |
verkleinwoord | zegje | zegjes |
Zelfstandig naamwoord
zeg m
- voornamelijk als verkleinwoord een uiting van wat men in een vergadering in te brengen heeft
- Nadat hij eindelijk zijn zegje gedaan had, ging men over tot het volgende punt.
Uitdrukkingen en gezegden
Zijn zegje doen.
- Zijn standpunt uiteenzetten.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zeggen |
zeg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeggen
- Ik zeg.
- gebiedende wijs van zeggen
- Zeg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeggen
- Zeg je?
- een aankondiging van een voorbeeld
- De kookpunten van metalen uit het d-blok, zeg wolfraam, zijn bijzonder hoog.
Opmerkingen
- Betekenis 4 is een verkorting van de aanvoegende wijs zegge.
Gangbaarheid
- Het woord zeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "zeg" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %