woningbezit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: woningbezit (hulp, bestand)
Woordafbreking
- wo·ning·be·zit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woningbezit | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het woningbezit o
- het in eigendom hebben van een woning