wisselt uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wis·selt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitwisselen

wisselt (…) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwisselen
    • Jij wisselt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwisselen
    • Hij wisselt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitwisselen
    • Wisselt uit! 

Gangbaarheid