winkelpui

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

chique winkelpui Den-Haag
Uitspraak
Woordafbreking
  • win·kel·pui
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord winkelpui winkelpuien
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de winkelpuiv / m

  1. de gevel van een winkel vaak met grote etalage ramen en een ruime ingang
    • De auto van de burgemeester van Rucphen is in brand gestoken. Dat gebeurde in de nacht van zaterdag op zondag in Sint Willebrord. De BMW brandde helemaal uit en een winkelpui raakte beschadigd. [1] 
    • De bende gaat volgens Ten Tusscher zeer professioneel te werk. Meerdere vermomde daders verschaffen zich met brute kracht toegang tot de winkels en pakken heel snel een beperkt aantal topfietsen mee. Aan de Oldenzaalsestraat In Enschede bleven vannacht prijzige e-bikes en spinning-bikes onaangeroerd. “Onze winkelpui is al beveiligd tegen dit soort ramkraken, we hadden er ook een wagen voor staan. Ze hebben met een paar heel grote zwerfkeien aan de zijkant een schuifpui vernield.” [2] 
    • Vooral in krimpregio’s is veel leegstand, zoals hier in Groningen. De provincie heeft 138.046 m2 winkelruimte leegstaan. Dat levert beelden op van veel troosteloze, dichte winkelpuien. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen