weerspreken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weer·spre·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
weerspreken
weersprak
weersproken
klasse 4 volledig

Werkwoord

weerspreken [1]

  1. tegenspreken (indien het om een persoon gaat)
    • De getuige gaf aan dat de verdachte dronken was. Dit weerspreekt de verdachte met klem 
  2. in tegenspraak zijn met, onverenigbaar zijn met (abstract begrip)
    • Dit weerspreekt de theorie dat de oceanen zich zouden hebben gevuld met water als gevolg van de inslag van ijskometen na het ontstaan van de aarde 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen