weektaak
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- week·taak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weektaak | weektaken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- werkzaamheden die men in een week moet doen
- ▸ Zo neemt hij zijn stukken door, leest de mail, schrijft toespraken. Het raadswerk is een halve weektaak. De andere helft is hij rijksambtenaar in Den Haag.[2]
Gangbaarheid
- Het woord weektaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Als raadslid ben je de sukkel'” (Zaterdag 16 januari 2010, 11:33), NOS