wasgoed
Uiterlijk
- was·goed
- samenstelling van was en goed
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wasgoed | |
verkleinwoord |
het wasgoed o
- textiel dat net gewassen is of nog moet worden gewassen.
- ▸ Toen er zich iets verroerde in de stapel wasgoed had ik eigenlijk weer bij zinnen moeten komen, maar in plaats daarvan raakte ik in paniek en viel ik achterover in het bassin.[1]
- Het woord wasgoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wasgoed" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be