warhoofd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • war·hoofd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord warhoofd warhoofden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de warhoofdv / m, het warhoofdo

  1. een chaotisch, verward persoon
    • De straf kan wat mij betreft niet lang en zwaar genoeg zijn want deze doorgedraaide warhoofden scheuren dagelijks ook nog op de fiets door de stad en negeren alle verkeersregels en rode lichten. Daar hebben ze allemaal lak aan.[3] 
    • Hij meent maar dat hij zich alles kan permitteren en schaart alles wat hij doet onder de noemer kunst. Uit zijn mond klinkt dit als een vies woord. Als dat gebral wat hij over zijn lippen krijgt kunst moet voorstellen, dan heb ik daar toch geheel andere gedachten over. Ik noem het onduidelijke en onverstaanbare teksten van een warhoofd, die niet goed weet waar hij mee bezig is.[4] 
    • ,,Een terreurorganisatie als IS oefent ook aantrekkingskracht uit op warhoofden die ideologisch helemaal niet sterk onderlegd zijn."[5] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. warhoofd op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf 02 aug. 2017
  4. de Telegraaf 12 jan. 2017
  5. Tubantia 06-JUNI-2015
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be