Naar inhoud springen

wanten

Uit WikiWoordenboek
  • wan·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wanten
wantte
gewant
zwak -t volledig

wanten [2]

  1. onovergankelijk [3]

de wantenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord want
  • van wanten weten
wrsch.: scheepswanten van nabij kennen z'n vak verstaan, doortastend optreden
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]