waait uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • waait uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitwaaien

waait uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwaaien
    • Jij waait uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwaaien
    • Hij waait uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitwaaien
    • Waait uit! 


Gangbaarheid