vrijbiljet

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  vrijbiljet    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• vrij·bil·jet

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  vrij  en  biljet zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vrijbiljet	vrijbiljetten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vrijbiljet o

1. toegangsbewijs waarvoor men niet heeft hoeven te betalen
2. reisbewijs waarvoor men niet heeft hoeven te betalen

   ▸ Dat ze een vrijbiljet voor een gedelegeerdenwagon hebben, is nog maar de helft van 't verhaal.

   ▸ De NMBS heeft beslist om aan de getroffen abonnees twee Leisure Passes aan te bieden, dat zijn vrijbiljetten voor eerste of tweede klasse in functie van de treinkaart. Aan de hand van deze biljetten kan de reiziger op het hele net een dag reizen.

Synoniemen

• vrijkaart

Vertalingen

    1-2 toegangsbewijs / reisbewijs waarvoor men niet heeft hoeven te betalen   

Engels: trip pass (en), free pass (en)

Gangbaarheid

• Het woord vrijbiljet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.