voorbijdrijven

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·bij·drij·ven
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

voorbijdrijven

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorbijdrijven
dreef voorbij
voorbijgedreven
klasse 1 volledig
  1. iets of iemand drijvend passeren
    «— Uwe bruid... benje gek, Wouter... je bruid?...
    — Ja, dat wàs ze... maar nu niet meer... ik wou 'r helpen, en dreef daarheen... toen kwam 'r 'n eend... maar, Leentje, dat is de zaak niet... ik begrijp nu alles... sjt!... ik ben voorbijgedreven... sjt!...
    — Wie... waar... wàt benje voorbijgedreven?[1]»


Gangbaarheid

Verwijzingen