voorbij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·bij
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen voorbij
verbogen voorbije
partitief voorbijs

Bijvoeglijk naamwoord

voorbij

  1. wat al in het verleden ligt
    • In de voorbije jaren waren er grote demonstraties in Teheran, Sjiraz en zelfs Masjhad. 
Vertalingen

Bijwoord

voorbij

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord een bepaald punt passeren
     Het werd het koudst in maart op het moment dat we dachten dat de winter snel voorbij zou zijn.[3]
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be