voorafbetaling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·af·be·ta·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorafbetaling voorafbetalingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de voorafbetalingv

  1. geldelijke tegenprestatie voor iets wat nog geleverd moet worden
    • Postzegels dienen als voorafbetaling van het port.  [1]
  2. (België) je belasting eerder betalen, zodat je belastingvermindering krijgt
    • Vóór of ten laatste op 31 oktober van het jaar waarin de inkomsten zijn verkregen, dient er een voorafbetaling op de uiteindelijk verschuldigde belasting te gebeuren.  [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen