veroudering

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[1] Andrea Maier hoogleraar veroudering
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ou·de·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord veroudering verouderingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verouderingv

  1. het ouder worden
    • De Colombiaanse Magali Gonzalez Sierra (15) viert haar verjaardag. Ze lijdt aan het Hutchinson-Gilford Progeria Syndroom, een ziekte die de veroudering versnelt. Gemiddeld worden kinderen met deze aandoening 13 jaar oud. Magali's grote droom was om haar vijftiende verjaardag te halen. [2] 
  2. het slijten en vervallen door ouder worden
    • De IAEA-experts willen dat alle structuren en componenten van de kerncentrale worden gecontroleerd op veroudering en eisen ook garanties dat de gegevens in de databanken “consistent en compleet” zijn. [3] 
  3. onwerkzaam worden door verjaring
    • Dumpster (2016) is hiervan een letterlijke vertaling. Een opeenhoping van niet meer werkende, fors uitvergrote en fysiek gemaakte computervensters en scrollbalken is in een lege ruimte in en rondom een grote vuilnisbak geplaatst. De installatie brengt de bliksemsnelle veroudering van software treffend in beeld. Leegte noemt Dumpster „een theatrale gewaarwording, bijna Hamlet-achtig. De hoofdpersoon – in dit geval mijn besturingssysteem – sterft.” [4] 
  4. kenmerken vertonen van de ouderdom
    • Maar, zeg ik, je kunt ook denken: ik ben oud, ik raak dement, het is mooi geweest zo? Scheltens schudt nee, nee, nee. „De Wereldgezondheidsorganisatie stelt: dementie is géén normaal aspect van veroudering.” Alzheimer is, zegt hij, een ziekte. Net als kanker of aids. En bovendien treft de ziekte ook jonge mensen. In Nederland zijn er naar schatting 12.000 jongdementen. Zijn jongste patiënt is 27. Een vrouw. „Ze vergat haar kind uit de crèche te halen.” [5] 
  5. het proces waarbij de ouderen een groter percentage van de bevolking gaan vormen
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 29 december 2016
  3. NRC Arjan Meesterburrie 23 februari 2017
  4. NRC Lisa Vos 15 september 2016
  5. NRC Rinskje Koelewijn 27 januari 2017
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be