verdolen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·do·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verdolen
verdoolde
verdoold
zwak -d volledig

Werkwoord

verdolen

  1. de weg kwijt raken
  2. (figuurlijk) in ethisch of religieus opzicht afdwalen
    • Een verdoolde kudde was mijn volk, Hun herders hebben ze op een dwaalspoor gebracht, En lieten ze zwerven op de bergen; Van berg tot heuvel trokken ze rond, En vergaten hun kooi. (Jesaja 50:6, Petrus Canisiusvertaling van de Bijbel). 

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen