vaartocht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vaartocht van matrozen en mariniers
Uitspraak
Woordafbreking
  • vaar·tocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaartocht vaartochten
verkleinwoord vaartochtje vaartochtjes

Zelfstandig naamwoord

de vaartochtm

  1. een reis met een boot over het water, meestal gaat het over een korte reis die men voor zijn plezier maakt
    • Evert Stel en Inge de Graaf van stichting Vaarwens organiseren op hun eigen boot vaartochten met terminale patiënten. Inge: „In zo’n laatste fase moet alles worden geregeld, alles is vol emotie, een dag ontspanning is er niet meer bij. Een dagje geen zorgen hebben telt voor het hele gezin.[2] 
    • Het schip is zodanig ontwikkeld dat passagiers rondom zicht kunnen hebben op de eiland. Vanaf het uitklapbare achterdek kunnen ze in boten stappen voor de vaartocht naar de wal. Verder zijn er meerdere lounges en een grillrestaurant op het bovendek. Voor elke 12 passagiers vaart er één gids mee[3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf EPCO ONGERING 31 dec. 2017
  3. de Telegraaf PIETER VAN ERVEN DORENS 17 nov. 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be